Mannelijke beroepskrachten in het werkveld van de orthopedagogie, een bedreigde maar nuttige soort!?
PWO project
Onderzoeksdomeinen
Binnen het brede werkveld van de orthopedagogie is er een tekort aan mannelijke professionals. Weinig jongens vinden hun weg naar de opleidingen die toegang bieden tot dat werkveld, en ze vallen vaker uit tijdens de opleiding.
In vergelijking met onderzoek naar programma’s om meisjes warm te maken voor STEM-richtingen is het gebrek aan jongens in zorg- en opvoeders-opleidingen relatief weinig onderzocht.
Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek was enerzijds (1) een duidelijker beeld krijgen van mogelijke drempels die jongens ervaren om al dan niet te kiezen voor opvoedersopleidingen en -beroepen, en anderzijds (2) praktische tools ontwikkelen om meer jongens aan te trekken naar die opleidingen en beroepen.
Methodologie en resultaten
We gebruikten een mixed design, met zowel kwalitatieve als kwantitatieve componenten. Onze eigen onderwijsarchieven leerden ons dat in de opleiding orthopedagogie doorheen de jaren jongens niet alleen veel minder instromen, maar ook steeds moeilijker doorstromen.
Kwalitatieve interviews en focus groepen met docenten, studenten en het werkveld brachten ons bij dat organisaties in het werkveld vaak streven naar een genderbalans om intrinsieke redenen, maar ook omdat mannen gemiddeld op een andere manier met de doelgroep zouden omgaan en gepercipieerd worden (bv. beter zijn in het bewaken van hun grenzen, assertiever zijn, makkelijker toegang vinden bij bepaalde doelgroepen). Verschillende respondenten wijdden de lage instroom van mannen o.a. aan de veranderde status van de bachelor orthopedagogie, die vroeger op meer ‘standing’ en ‘beroepsspecialisme’ aanspraak zou hebben kunnen maken. Er is bezorgdheid dat het beroep teveel een profiel van algemeen welzijnswerker aan het krijgen is en dat de zorgende, meer vrouwelijke, kwaliteiten te sterk benadrukt worden.
Om een robuuster beeld te krijgen van die mogelijke drempels en hun relatieve impact op studiekeuzes deden we ook kwantitatieve enquêtes, onder onze eigen studenten en leerlingen uit het 5e, 6e en 7e middelbaar van 23 scholen in West- en Oost-Vlaanderen. Hierin wordt bevestigd dat meisjes over het algemeen veel meer geïnteresseerd zijn in werken met ‘mensen’ (waaronder ook opvoedersberoepen), jongens in werken met ‘dingen’. Jongens hechten over het algemeen ook veel meer belang aan status, loon en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de meisjes in die studierichtingen zijn de weinige jongens die wél voor opvoedersopleidingen kiezen meer ‘macro’-gericht, i.e. geïnteresseerd in het beïnvloeden van maatschappij of beleid, eerder dan het helpen van mensen. Een interessante bevinding uit de scholieren-enquête is dat jongens die wel geïnteresseerd zijn in opvoedersberoepen daar minder vlug effectief voor gaan kiezen dan meisjes.
Frappant was ook dat stereotiepe opvattingen over die beroepen geen invloed hadden op beroepsinteresse. Meer nog, experimentele toewijzing aan mannelijke, vrouwelijk of neutrale omschrijvingen van beroepen, had in het geval van interesse in ‘leerkracht basisonderwijs’ een omgekeerd dan verwacht effect. Een mannelijke omschrijving van het beroep trekt significant minder jongens aan dan de neutrale of vrouwelijke omschrijvingen. Bovendien vinden we hier een interactie-effect met genderidentiteit; jongens die zichzelf als vrouwelijker omschrijven, of kenmerken toeschrijven die eerder vrouwelijk scoren zijn minder geïnteresseerd in mannelijke omschrijvingen van opvoedersberoepen. Met andere woorden; jongens die geïnteresseerd zijn in opvoedersberoepen neigen naar wat in de literatuur als vrouwelijke kenmerken worden omschreven en net afgeschrikt te worden door het in de verf zetten van eerder mannelijke kwaliteiten van die beroepen.
Acht studenten uit de studiegebieden sociaal-agogisch werk en onderwijs ontwikkelden in het kader van een interdisciplinaire Bachelorproef een draaiboek voor een interactieve workshop om jongens (en meisjes) uit het 5e en 6e leerjaar warm te maken voor opvoedersberoepen. (Uit de literatuur leerden we immers dat interesses al op vroege leeftijd vorm krijgen.) De studenten testten de workshop in vier verschillende klassen van twee scholen in de regio Kortrijk en evalueerden het effect aan de hand van een pre- en post-meting van stereotiepe ideeën en interesse in opvoedersberoepen. Waar de workshop erin slaagde de beroepen in de verf te zetten en genderstereotiepe opvattingen daarover aan te kaarten, geven de resultaten aan dat vooral meisjes geprikkeld werden in hun interesse voor opvoedersberoepen. Dit suggereert dat dus -om jongens warm te maken- mogelijk nog andere technieken dienen te worden aangewend.
Conclusie
De studie geeft aan dat het aantrekken van meer jongens naar opvoedersberoepen niet zomaar gerealiseerd wordt door stereotiepe beroepsopvattingen te doorbreken. Deze resultaten lijken recente literatuur rond een zgn. ‘gender paradox’ te bevestigen (Stoet en Geary, 2018; Falk en Hermle, 2018). Om een verschil te maken naar het relatief aandeel jongens in opvoedersberoepen zullen eerder beleidsmatige oplossingen nodig zijn. Naar opleidingen toe suggereren deze resultaten dat het aanbieden van vakken rond omgaan met agressie en sport meer jongens zou kunnen aantrekken. Ook inzetten op macro-politieke vakken zou positieve resultaten teweeg kunnen brengen, met het gevaar dat de opleiding dan minder aansluit bij de inhoud van geassocieerde beroepen. Ook beleidsaandacht van bovenaf, voor de gepercipieerde status van het beroep, door doorgroeimogelijkheden, initiatief en verantwoordelijkheid aan te bieden, zou positieve effecten kunnen hebben.