Dieren in zorg- en welzijnsorganisaties
PWO project
Onderzoeksdomeinen
Dieren lijken meer en meer een rol te spelen in Vlaamse zorg- en welzijnsorganisaties, maar is dit werkelijk zo? Is de behoefte aan professionalisering en kennisverspreiding reëel? Waar ligt de nadruk bij professionalisering voor de actoren in het veld? Waar ligt de nadruk voor kenniscentra en wetenschap?
Tijdens dit onderzoeksproject wordt het landschap van Animal Assisted Interventions (AAI) in zorgvoorzieningen in Vlaanderen in kaart gebracht. Vervolgens worden, na het bepalen van een representatieve steekproef, via een kwalitatief onderzoek de pijnpunten maar ook succesformules blootgelegd. Ook zullen de onderzoeksresultaten teruggekoppeld worden naar het werkveld: hoe kunnen we het inzetten van zorgdieren verder professionaliseren? Wat zijn ‘goede praktijken’ in AAI? Aan welke minimumvereisten moeten actoren in de zorgsector tegemoetkomen om het welzijn van mens en dier te vrijwaren en hoe pakken ze dit het beste aan? Tot slot bekijken we hoe zorg- en welzijnsorganisaties met een goede zorgdierwerking zich kunnen onderscheiden (labeling / certificatie), ontwikkelen we een webportaal en breiden we het vormingsaanbod uit.
Binnen dit onderzoek staan het welzijn en de veiligheid van mens en dier in Animal Assisted Interventions (AAI) centraal. Het vastleggen van criteria en hun indicatoren en het nemen van beslissingen i.v.m. labeling of certificatie, worden integraal vanuit de stuurgroep ondersteund. Een literatuurstudie waarbij we het zorgdierlandschap wereldwijd bekijken en vergelijken met de toestand in Vlaanderen, gaat dit onderzoek vooraf.
Methode
In het kader van het kwantitatieve luik van dit onderzoek werd aan 995 woonzorgcentra gevraagd om door te geven of en hoeveel dieren residentieel in de voorziening verbleven. Van de 532 respondenten gaf 66% (349) aan 1 of meerdere dieren in te zetten binnen het eigen project. In totaal werden in deze groep 4238 dieren geteld, waaronder heel wat kooivogels (1494), maar ook honden, katten, kippen, konijnen, geiten, schapen en hier en daar bijzondere diersoorten zoals alpaca’s en wallaby’s.
In het kwalitatieve luik van dit onderzoek werden een aantal multifunctionele centra (MFC) gevraagd naar de aard van hun dierenwerking, naar de manier waarop zij de nood aan professionalisering aanvoelden en wat professioneel werken met dieren in de zorg voor hen betekende. Zowel uitvoerders als het management werden bevraagd. Als voornaamste resultaten uit deze bevraging kwamen naar voor dat zowel management als medewerkers, een dierenwerking belangrijk beschouwen voor de cliënt, maar ook voor het eigen therapeutische aanbod en voor het imago en de uitstraling van de voorziening. Meer dan de helft van de bevraagde voorzieningen is uiterst (20%) of zeer (40%) gemotiveerd om de eigen dierenwerking te onderscheiden van andere op basis van kwaliteit en professionele aanpak. Als grootste uitdagingen noemen zowel het uitvoerend als het managementniveau: voldoende personele en financiële middelen. Ook gebrek aan draagkracht binnen de organisatie en te weinig kennis van dieren, werden meermaals aangehaald.
Conclusie
Het heterogene karakter van de toepassingsgebieden van dieren in het Vlaamse zorglandschap, bemoeilijkt het formuleren van universele voorwaarden en richtlijnen die leiden tot goede praktijken in AAI. Tijdens overleg met stuurgroep en andere opleidings- en kenniscentra, kwam vooral het diffuse karakter van de verschillende terreinen in AAI en de noodzaak tot nuancering naar voor. Afbakening is noodzakelijk. Ook het bottom – up werken, vanuit de praktijk, lijkt noodzakelijk om certificering tot stand te kunnen brengen. Een laatste probleem is het afbakenen van de criteria waarop o.m. dierenwelzijn worden afgetoetst. Een beroepsvereniging waarbinnen zowel practitioners, als kenniscentra, als de opleidingen vertegenwoordigd zijn, zou hier vorm aan kunnen geven.
Het project heeft ons geleerd dat er heel wat dieren en verschillende diersoorten in de Vlaamse zorg resideren, dat de verwachtingen i.v.m. een bestaande of toekomstige dierenwerking hoog liggen en dat de residentiële dierenwerking in de voorziening in de meeste gevallen als zeer belangrijk worden beschouwd: zowel voor de cliëntengroep, als voor personeelsleden, directie en derden. Uit de feedback van de respondenten leiden we daarnaast af dat het uitrollen en onderbouwen van een residentiële dierenwerking niet altijd van een leien dakje loopt. Als meest voorkomende struikelblok worden financiële en personele middelen genoemd.